De heup

Inleiding

Het heupgewricht wordt gevormd door de heupkom (acetabulum) en de heup- of femurkop (caput femoris) De heupkom is een onderdeel van het bekken en de heupkop maakt deel uit van het dijbeen (femur). De heupkop is via de nek (collum) verbonden met de schacht van het dijbeen. Het heupgewricht vormt de schakel tussen het bekken en het bovenbeen.

Het betreft hier een zogenaamd kogelgewricht, waardoor het bovenbeen ten opzichte van het bekken in nagenoeg alle richtingen kan bewegen. Hierdoor is het mogelijk het bovenbeen ten opzichte van het bekken naar voren te bewegen, dit wordt buigen (flexie) van het heupgewricht genoemd. Het naar achteren bewegen wordt het strekken (extensie) genoemd. Het bovenbeen van het bekken afvoeren (naar buiten bewegen) wordt abductie en het bovenbeen ten opzichte van het bekken aanvoeren (naar binnen bewegen) wordt adductie genoemd. Tenslotte kan het bovenbeen naar binnen (endorotatie) en naar buiten (exorotatie) worden gedraaid.

Het gewricht is omgeven door gewrichtskapsel. Het gewrichtskapsel wordt verstevigd door banden. De bewegingen van het heupgewricht worden in feite alleen beperkt door het gewrichtskapsel. Hierdoor is het buigen beperkt tot 100°, het strekken tot 20°, het afvoeren tot 40° en het aanvoeren tot 30°. Bij volwassenen is het naar binnen draaien evenals het naar buiten draaien van het bovenbeen beperkt tot 30°. Jonge kinderen kunnen het bovenbeen 50° naar binnen en naar buiten draaien.