Inleiding
De elleboog is het gewricht tussen boven- en onderarm. Het ellebooggewricht is een compositie van drie gewrichten in één. Door deze gewrichten kan de onderarm ten opzichte van de bovenarm over een afstand van 130° worden gebogen (flexie) en vervolgens weer volledig worden gestrekt (extensie). De onderarm kan om zijn lengteas 80° naar binnen worden gedraaid (pronatie) en 80° naar buiten worden gedraaid (supinatie).
Botstukken
Er zijn drie botstukken betrokkene bij de elleboogbewegingen: De bovenarm (humerus) en in de onderarm de ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius). Door deze botstukken worden ter hoogte van de elleboog drie gewrichten gevormd: Het gewricht tussen bovenarm en ellepijp; het gewricht tussen bovenarm en spaakbeen en het gewricht tussen spaakbeen en ellepijp.
Gewrichten
Het gewricht tussen bovenarm en ellepijp: de ellepijp omvat de bovenarm als een tang. Het betreft hier een scharniergewricht wat alleen buigen en strekken in de elleboog toelaat. Het gewricht tussen bovenarm en spaakbeen.
Het gewricht tussen bovenarm en spaakbeen is qua bouw een kogelgewricht, maar doordat het uiteinde van het spaakbeen (radiuskop) tegen de ellepijp aanligt wordt de bewegingen ervan beperkt in twee richtingen, namelijk strekken en buigen van de elleboog en draaien om zijn lengteas.
Het gewricht tussen spaakbeen en ellepijp bij het ellebooggewricht: het gewricht wordt gevormd tussen het kopje van het spaakbeen en de ellepijp. Het kopje van het spaakbeen wordt tegen de ellepijp aangehouden door een band die begint ter hoogte van de ellepijp, rond het kopje van het spaakbeen loopt, om vervolgens weer aan de ellepijp vast te hechten. Ook deze band is aan de binnenzijde met kraakbeen bedekt. In dit gewricht is het draaien om de lengteas van de onderarm mogelijk.
Kraakbeen
De uiteinden van de bovenarm, ellepijp en het kopje van het spaakbeen zijn bekleed met kraakbeen. Kraakbeen is een goed verend weefsel. Kraakbeen bevat geen zenuwen en bloedvaten. Alle drie gewrichten worden omgeven door één gewrichtskapsel.
Gewrichtssmeer
De bloedvaten in het gewrichtskapsel vormen gewrichtssmeer. Het gewrichtssmeer bekleedt de gewrichtsvlakken met een dunne film. Door zijn stroperige eigenschappen zorgt het gewrichtssmeer ervoor dat de gewrichtsvlakken steeds van elkaar gescheiden blijven, waardoor wrijving tot een minimum wordt beperkt en er geen slijtage van de gewrichtsvlakken optreedt. Men kan gewrichtssmeer vergelijken met vet in een lager waarin de as van een wiel draait.
Gewrichtsbanden
De gewrichten worden verstevigd met gewrichtsbanden die ligamenta worden genoemd. De banden bestaan uit lagen sterk bindweefsel.
Spieren
De spieren die de elleboog buigen zijn de tweekoppige spier (musculus biceps; spier = musculus) en bovenarmspier (musculus brachialis). De spier die de elleboog strekt is de driekoppige bovenarmspier (musculus triceps brachii). Twee spieren in de onderarm (musculus pronator teres en musculus pronator quadratus) draaien de onderarm naar binnen toe. De tweekoppige spier (musculus biceps) en een spier in de onderarm (musculus supinator) draaien de onderarm naar buiten toe.
Aan de buitenzijde van de elleboog ontspringen op de bovenarm de strekkers van de pols en vingers, aan de binnenzijde de buigers van de pols en vingers.
Slijmbeurzen
Een slijmbeurs is een dunwandige holte die gevuld is met dezelfde stroperige vloeistof als het gewrichtsvocht. Slijmbeurzen zitten op plaatsen die aan wrijving onderhevig zijn: tussen bot en huid; tussen pees en de huid en tussen pees en een botstuk. De belangrijkste slijmbeurs ter hoogte van de elleboog bevindt zich aan de achterzijde van de elleboog tussen het uiteinde van de ellepijp en de huid.
Wat is het Carpaal Tunnel Syndroom?
Voelt u vaak tintelingen en/of een doofgevoel in uw hand, met name 's nachts? Worden deze klachten minder als u met uw hand schudt? Heeft u het gevoel soms wat onhandig te zijn bij het pakken van een voorwerp of voelt u wel eens een stekende pijn omhoog trekken tot aan uw schouder? Deze klachten zouden kunnen passen bij het carpale tunnel syndroom.
De carpale tunnel bevindt zich ter hoogte van de overgang van de onderarm naar de hand en vormt een soort 'doorgeefluik'. De tunnel wordt gevormd door 8 in een U-vorm gerangschikte middenhandsbeentjes (carpalia).Tussen de poten van de 'U' is een stevige bindweefselband gespannen waardoor zich een tunnel vormt. Door deze tunnel lopen 9 pezen en 1 zenuw. De pezen die omgeven zijn door een vlies zijn de uitlopers van spieren die zich in de onderarm bevinden en de beweging van de pols en de vingers verzorgen. De zenuw (de nervus medianus) innerveert (prikkelt) wat kleine spiertjes in de hand en verzorgt het gevoel en de tastzin in de hand van de duim, de wijsvinger, de middelvinger en de helft van de ringvinger.
Door omstandigheden kan het vlies wat om de pezen heen ligt (het synovium) opzwellen. Hierdoor wordt de ruimte in de tunnel relatief kleiner en wordt de zenuw tegen de bindweefselband gedrukt wat de tintelingen, doofheid, onhandigheid en de pijn kan veroorzaken. U kunt het vergelijken met een slaapbeen. Wanneer men lang met de benen over elkaar zit heeft men wel eens een doof en tintelend gevoel in het onderbeen en ook dan wordt een zenuw, die zich in de knieholte bevindt, afgekneld. Een groot verschil met het carpale tunnel syndroom is dat men zelf niet in staat is om de druk van de zenuw af te halen.
Komt het vaak voor?
Het carpaal tunnel syndroom is een van de meest voorkomende zenuw beknellingen. Hoe vaak het precies voorkomt is niet exact bekend. In de omgeving van Maastricht is een groot onderzoek gedaan waar 9 op de 100 vrouwen in meer of mindere mate klachten hebben van een carpaal tunnel syndroom. U bent dus niet de enige. De klachten ontstaan meestal tussen het 40e en 60e levensjaar en komen regelmatig aan beide handen voor. Vrouwen hebben 3x zoveel kans dat ze een carpaal tunnel syndroom krijgen als mannen.
Alle structuren die ruimte in de tunnel innemen en de zenuw daardoor beknellen, kunnen klachten veroorzaken. Dit klinkt eenvoudig maar in de grote meerderheid van de gevallen weet men niet wat de oorzaak is. Hieronder worden een aantal oorzaken genoemd die een rol kunnen spelen bij het krijgen van een carpaal tunnel syndroom:
Hoe stelt de arts zijn diagnose?
Uw arts zal een aantal dingen willen vragen en testen voordat hij/zij de diagnose 'carpaal tunnel syndroom' zal kunnen stellen:
Aan de hand van bovenstaande vragen en testen kan er een diagnose gesteld worden. Tevens kan er een inschatting gemaakt worden van de ernst van de klachten. Met deze gegevens wordt de behandeling gekozen.
Wat kun je er aan doen?
Afhankelijk van uw klachten zal de meest geschikte behandeling gekozen worden. Bij milde klachten wordt vaak begonnen met het geven van een polsspalkje of brace. Deze wordt in de regel 's nachts gedragen. De spalk zorgt voor rust en houdt de pols in een zodanige positie dat de druk op de zenuw het minste is. Zijn de klachten ernstiger dan kan men proberen de druk op de zenuw af te laten nemen door een spuitje met medicijnen in de carpale tunnel te spuiten. Over het nut hiervan zijn de meningen verdeeld. Vaak ziet men dat de klachten terug komen. Het injecteren van medicijnen in de carpale tunnel wordt dan ook voornamelijk gebruikt bij patiënten waarbij de klachten van voorbij gaande aard lijken te zijn, zoals bij zwangeren vaak het geval is.
Worden de klachten niet beter door bovenstaande behandelingen, dan zal het misschien nodig zijn om te opereren. Hierbij wordt de bindweefselband die tussen de middenhandsbeentjes gespannen staat doorgesneden, waardoor er weer ruimte ontstaat voor de zenuw en de klachten zullen verdwijnen. Er zijn grofweg twee operatie technieken. De conventionele methode waar een sneetje van 5 cm lengte in de handpalm wordt gemaakt tot op en door het bindweefselbandje.
Tevens bestaat er een techniek waarbij gebruik gemaakt wordt van een buisje (de endoscoop) en een camera waardoor geopereerd wordt. Dit buisje, waar een gleuf in zit, wordt via twee sneetjes van 1 cm onder het door te snijden bindweefselbandje geschoven. Door de gleuf in het buisje kan men het bindweefselbandje zien en doorsnijden. Voor deze techniek moet de patiënt echter aan een aantal eisen voldoen en deze techniek is zodoende voor een aantal patiënten niet geschikt.
Beide operaties kunnen in de regel poliklinisch of in een dagopname plaatsvinden en u kunt dan dezelfde dag weer naar huis. De klachten verdwijnen in de regel binnen een paar dagen. Ondanks dat het een relatief kleine operatie betreft, zal het een aantal weken en een enkele keer maanden kosten voordat u alles weer zult kunnen doen. Mocht het zover komen dan kunt u bij uw arts met uw vragen terecht.